DE EERSTE EERLIJKE KOFFIE

In de zomer van 1973 werd in de haven van Amsterdam 50.000 kilo koffie uitgeladen. Geen kant-en-klare pakken in glanzende folie, maar grote balen ongebrande koffie, afkomstig van de federatie Fedecocagua in Guatemala.

Dat Meijs met de import van koffie begon, was grotendeels te danken aan een gesprek met de heer Koch van Misereor. Koch vertelde Meijs over een jonge Guatemalteekse landbouwingenieur – Alfredo Hernandez – die met geld van Misereor de federatie Fedecocagua had opgezet. Fedecocagua was de overkoepelende naam voor 42 coöperaties waarbij 4000 kleine koffieboeren zich hadden aangesloten. De ingenieur had een grote taak op zijn schouders genomen, zo vertelde Koch. Hij had zich namelijk ten doel gesteld om in Guatemala een mentaliteitsverandering op gang te brengen in de koffiebranche. Al generaties lang werden kleine boeren in het hoogland uitgebuit en onderdrukt. Op kleine stukken grond, in de bergen, verbouwden ze hun koffie. Voor de verkoop waren ze afhankelijk van de plaatselijke opkoper, want die beschikte over kapitaal en vervoer. Bij hem moesten ze ook aankloppen voor leningen, want de opbrengst van de oogst was onvoldoende om er het hele jaar van rond te komen. Die leningen kregen ze, maar dan moesten ze wel de lage prijzen voor de koffiebessen accepteren die door de plantagebezitters waren vastgesteld. De boeren zaten dus in een situatie van voortdurend terugkerende afhankelijkheid.

Samen met de landloze boeren behoorden deze koffieboeren tot de minst draagkrachtigen. Ze spraken meestal alleen een van de zeventien indianendialecten en hadden niet of nauwelijks onderwijs gehad. Om hen meer zelfstandigheid te geven, had Hernandez hen geholpen met de oprichting van Fedecocagua. Doel van deze federatie was in de eerste plaats het bestaansminimum van de kleine boeren te verhogen. En in de tweede plaats hen door middel van alfabetiserings- en vormingsprogramma’s inzicht te geven in hun eigen situatie, zodat ze na verloop van tijd zelf voor hun belangen konden opkomen.

Op advies van Paul Meijs besloot S.O.S. om de federatie een hart onder de riem te steken en 50.000 kilo koffie te bestellen. Om te voorkomen dat S.O.S. op een bankkrediet was aangewezen, vroeg hij de vaste donateurs om een extra financiële bijdrage. Die bijdrage was niet alleen nodig om de aankoop van de koffie voor te financieren, maar ook omdat de opslagruimte in Kerkrade moest worden uitgebreid. De trouwe achterban gaf gehoor aan de oproep en de verkoop van de koffie werd een succes. Via Wereldwinkels, kerken en acties gingen de pakjes Indio-koffie over de toonbank, zoals dat eerder was gebeurd met het houtsnijwerk uit Haïti en de sieraden uit de Philippijnen.

Uit: Since 1959. 50 Jaar Fair Trade Original.