GEEN HULP MAAR HANDEL
In 1966 ontving Paul Meijs een brief van vriend en geestverwant pater Bohnen. Bohnen had met geld van S.O.S. een houtsnijwerkplaats opgericht in een sloppenwijk van Port-au-Prince op Haïti.
De werkplaats had voor veel werkgelegenheid gezorgd, maar nu de pater veertig mensen in dienst had, raakte de lokale afzetmarkt verzadigd en dreigde een groot deel van de productie in handen te vallen van slecht betalende opkopers. ‘Beste Paul,’ schreef Bohnen toen hij bang was dat zijn levenswerk in het slop zou raken, ‘kan ik de leningen misschien in natura afbetalen?’
Deze vraag opende Meijs de ogen. Pater Bohnen was namelijk niet de enige die problemen had met de afzet van zijn producten. S.O.S. kreeg steeds vaker berichten dat producenten hun producten moeilijk in eigen omgeving konden verkopen. S.O.S. had wel de voorwaarden geschapen voor een goede en geregelde productie, maar kennelijk onvoldoende nagedacht over de afzetmarkt. Lag de oplossing van het afzetmarktprobleem misschien in het rijke Europa?
Zomer 1967 was het zover; Meijs ontving een eerste lading goederen uit Haïti, Macau en de Filippijnen. Het ging onder meer om houtsnijwerk, paarlemoer, kralenwerk en vlechtwerk.
Uit: Since 59, 50 jaar Fair Trade Original